2 DEC, 2025 • Interview
Barbara Baarsma (PwC): ‘Gebrek aan stabiliteit en consistentie is funest’
Na jaren van politieke instabiliteit en afbrokkelende productiviteit is Nederland zijn stabiele investeringsklimaat kwijtgeraakt, zegt econoom Barbara Baarsma (PwC). ‘We produceren onze eigen beleidsonzekerheid. Terwijl we juist nu stabiliteit, regie en langetermijnbeleid nodig hebben.’
De verkiezingen zijn achter de rug. Bent u hoopvol dat een nieuw kabinet de koers gaat verleggen?
‘Ik ben altijd hoopvol – of beter gezegd: optimistisch. In de uitslag zie ik dat het electoraat heeft gekozen voor het midden. Partijen die een positief geluid lieten horen – D66 met ‘het kan wél’, het CDA met ‘moedige keuzes’ – zijn herkend door de kiezer. Dat maakt mij optimistisch dat er een meerderheid is voor een stabiel kabinet. En dat is hard nodig.’
Wie is Barbara Baarsma?Barbara Baarsma (Leiden, 1969) is hoofdeconoom van PwC Nederland en geeft in deze rol leiding aan het economisch bureau van PwC. Sinds 2009 is zij hoogleraar Toegepaste Economie aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast vervult zij verschillende maatschappelijke nevenfuncties. Zo is zij voorzitter van de Bankraad van DNB en lid van het Nederlands Comité voor Ondernemerschap. Voor haar komst naar PwC was Barbara onder andere werkzaam bij Rabobank. Zij was tot begin 2023 lid van de Monitoringcommissie Corporate Governance. Van 2012 tot en met 2019 was ze Kroonlid bij de Sociaal Economische Raad (SER).
Wat kost politieke onvoorspelbaarheid bedrijven?
‘Veel en het bedrijfsleven heeft hier al zeker sinds 2021 mee te maken. Sindsdien zijn er kabinetten die voortijdig vallen, zonder chemie tussen politici, zonder langetermijnbeleid. Dat gebrek aan stabiliteit en consistentie is funest.’
‘We hebben bij PwC onlangs een rapport uitgebracht over economische onzekerheid, gebaseerd op nieuwsanalyses. Tot 2021 liep Nederland vrijwel gelijk op met de wereldwijde trend. Maar sindsdien zie je uitschieters: we hebben huisgemaakte onzekerheid gekregen. Die komt niet van buiten, maar van binnen. Van onze eigen politiek dus. Kabinetten vallen, formaties duren eindeloos, beleid wordt telkens aangepast en er worden geen knopen doorgehakt. Dat maakt bedrijven afwachtend. We importeerden vroeger onzekerheid, nu produceren we het zelf.’
Wat betekent dat voor bedrijven die willen investeren?
‘Het investeringsklimaat is daardoor echt verslechterd. Wie langetermijnbeslissingen neemt, wil weten waar hij aan toe is. En dat kan alleen als de politiek en het beleid betrouwbaar en voorspelbaar zijn. Nederland kan dat wel – we hebben er zelfs een prachtig instrument voor: de polder. Kijk naar de verhoging van de AOW-leeftijd en de koppeling aan de levensverwachting. Dat was een ingrijpende, maar verstandige hervorming. We zagen de vergrijzing in de jaren tachtig al aankomen, maar het duurde tot de recessies na de financiële crisis voor we handelden. Blijkbaar was er een crisis nodig om te hervormen. Dat moeten we doorbreken.’
‘Wat me daarnaast zorgen baart, is de negatieve toon richting bedrijven, vooral grote bedrijven. Er is te weinig besef dat onze hoge en brede welvaart gefinancierd wordt door het bedrijfsleven. In 2024 betaalde het bedrijfsleven 110 miljard euro aan belastingen en premies, terwijl er 184 miljard werd geïnd. Dáármee betalen we onze publieke voorzieningen. Maar het groeivermogen dat nodig is om de schatkist te vullen, neemt af. De economie lijkt het nog goed te doen, maar onder de oppervlakte hapert de groeimotor. En de politiek, die per vier jaar denkt – of nog minder bij voortijdig vallen – zou juist het fundament moeten leggen voor hogere structurele groei.’

Welke factoren zetten die groei nu onder druk?
‘De afgelopen tien jaar kwam tachtig procent van de groei uit méér gewerkte uren, door de hogere AOW-leeftijd en arbeidsmigratie. Het arbeidsaanbod zal het komende decennium echter nauwelijks meer toenemen. De enige bron van toekomstige groei is arbeidsproductiviteit, maar die stijgt nauwelijks: minder dan een half procent per jaar in de afgelopen tien jaar. Als we niets doen, zakt onze groei tot dat lage niveau. Tegelijk draait Nederland op maximale capaciteit: qua arbeid, land, stikstof, CO₂, water, infrastructuur en energie. Alles. Dat betekent dat we moeten kiezen, want bedrijven die willen uitbreiden, kunnen dat hier niet. Groei kan alleen als we schaarse productiemiddelen slimmer toedelen.’
Wat voor keuzes moeten er dan volgens u gemaakt worden door de politiek?
‘Ik hoop dat het volgende kabinet ruimte maakt voor hoogproductieve bedrijven. Die vind je in alle sectoren – het verschil zit niet tussen sectoren, maar tussen bedrijven binnen sectoren. Help het peloton opschuiven naar de kopgroep. En durf te erkennen dat sommige bedrijven zullen moeten afschalen of verplaatsen.’
Wat is daarvoor nodig? Je kunt niet zomaar bepaalde activiteit verbieden toch?
‘Dat bedoel ik ook niet, waar ik op doel, is randvoorwaardelijk beleid. Bijvoorbeeld door strikter te handhaven op te laagbetaalde arbeid, zodat verdienmodellen die daarop leunen verdwijnen. Of door het minimumloon te verhogen, maar dan zonder koppeling aan de AOW en sociale zekerheid. Dat prikkelt bedrijven om te investeren in arbeidsbesparende innovaties. Hetzelfde geldt voor milieu- en stikstofbeleid: geef uitstoot een prijs, bijvoorbeeld via verhandelbare rechten. En maak water duurder waar het schaars is. Zo laat je schaarste werken in plaats van blokkeren.’
‘Ook ruimtelijke ordening vraagt regie. Kijk naar Denemarken, dat net als wij tweederde van zijn grond agrarisch gebruikt. Daar hebben boeren 15 procent van de landbouwgrond teruggegeven aan de samenleving. Die ruimte wordt benut voor herbebossing, natuur en nieuwe bedrijvigheid. Dat is langetermijnregie: keuzes maken, ruimte herschikken, maar zó dat de markt bepaalt wie de ruimte verdient – de bedrijven die duurzaam en productief zijn.’
Is hun politiek zo anders dan die van ons dat zij dit wel voor elkaar krijgen?
‘Ze hebben een veel stabieler politiek klimaat. Ook de Denen kennen polarisatie, maar het debat gaat daar voorafgaand aan de verkiezingen over met wie partijen wél willen samenwerken, niet over wie ze uitsluiten. Daardoor is beleid consistenter.’
‘Ook Singapore is een interessant voorbeeld. Daar is de overheid efficiënten digitaal en gelden sturende targets voor het hoogopgeleide ambtenarenapparaat. Toen ze tijdens corona beseften hoe afhankelijk ze waren van voedselimport, kwamen ze razendsnel met een plan voor lokale productie – via stadslandbouw en hightechteelt. De overheid zette de koers uit, en hield zich eraan.’
‘En kijk naar Ierland: niet veel natuurlijke rijkdommen, een eiland op enige afstand van Europa, dat koos voor een aantrekkelijk ondernemingsklimaat en toegankelijk onderwijs. Dankzij fiscale voordelen, openheid voor internationaal talent en nauwe samenwerking tussen bedrijven en universiteiten groeide het uit tot kennis- en R&D-hub. Wij doen nu het omgekeerde: we versoberen de 30%-regeling, ontmoedigen buitenlandse studenten, hebben een krappe woningmarkt. Terwijl we juist kennismigranten nodig hebben – vooral in technische en bèta-opleidingen. Dáár zit ons toekomstig groeivermogen.’
Wat moet er volgens u als eerste gebeuren?
‘Los het stikstofprobleem op. Dat blokkeert te veel. Een systeem van verhandelbare emissierechten zou enorm helpen: geef stikstof een prijs, de uitstoot neemt af en de economie komt weer in beweging. Daarnaast moeten we in de kwaliteit van onderwijs investeren. De basisvaardigheden in lezen en rekenen zijn hard achteruitgegaan. Dat is een ramp in slow motion. Jongeren die niet goed kunnen lezen of rekenen, kunnen niet goed meedoen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Tegelijk moeten we ook investeren in excellent hoger onderwijs en in een leven lang leren. Dat laatste vergroot werkzekerheid. Als laagproductieve bedrijven afschalen of stoppen, moeten mensen mee kunnen bewegen.’
Wat vraagt dat van de politiek?
‘Koers kiezen – en die vasthouden. Bepaal wat voor land we willen zijn: een hoogproductieve, duurzame economie die zuinig omgaat met schaarse middelen. Dat vraagt om consistent beleid, niet om vierjaarlijkse koerswissels. Het vergt ook eerlijkheid naar de kiezer. Zeg erbij: ‘We zetten nu iets in gang dat niet al deze kabinetsperiode vruchten afwerpt.’ Dat is niet sexy, maar noodzakelijk. Gemeenten hebben geleerd wat er gebeurt als je onderhoud uitstelt – denk aan kades, bruggen, riolen. Nationaal geldt hetzelfde. We moeten investeren in onderhoud aan ons economische fundament. Dat betekent langetermijnbeleid, degelijkheid, voorspelbaarheid. Dáár floreert het bedrijfsleven bij.’
U eindigt optimistisch. Waarom?
‘Omdat we het kunnen. Nederland is groot geworden door samen te werken en problemen slim op te lossen. Kijk naar onze waterhuishouding: nergens ter wereld wordt schaarste zo collectief gemanaged. Die mentaliteit – vooruitkijken, samenwerken, regie nemen – hebben we nog steeds in ons. We hoeven hem alleen opnieuw aan te zetten.’
Wat kunnen bedrijven zelf doen?Baarsma benadrukt dat niet alleen de overheid, maar ook bedrijven zelf veel kunnen doen om hun productiviteit te verhogen. Ze ziet drie richtingen waar winst te behalen valt. Ten eerste door internationalisering: ondernemingen die onderdeel zijn van internationale waardeketens – dus exporteren én importeren – blijken innovatiever en efficiënter te werken. Ten tweede door digitalisering: automatisering, robotisering en kunstmatige intelligentie zijn cruciaal om concurrerend te blijven. Vooral kleinere bedrijven moeten daar nog stappen in zetten, ziet Baarsma. Ze pleit ervoor dat ondernemers elkaar helpen om nieuwe technologie toe te passen. Tot slot wijst ze op het belang van goede managementpraktijken: duidelijke doelen stellen, prestaties meten, processen efficiënt en veerkrachtig inrichten en investeren in personeel. Bedrijven die dat consequent doen, scoren structureel beter. ‘Het klinkt misschien saai,’ zegt ze, ‘maar goed management is een van de krachtigste motoren achter productiviteit.’

