10 SEP, 2025 • Reportage

Kijkje in de Rotterdamse haven: ‘Nederland drijft op de industrie’

De Nederlandse industrie staat onder zware druk. Fabrieken sluiten door hoge energiekosten, strenge regels en oneerlijke concurrentie. Samen met haveneconoom Bart Kuipers voeren we per watertaxi door de haven van Rotterdam en spraken we met betrokkenen over hoe het tij kan keren.

D e watertaxi snijdt met hoge snelheid door de Nieuwe Maas. Het water spat op, de motor dreunt. Een gesprek is aan boord nauwelijks te voeren, maar Bart Kuipers stoort het niet. De haveneconoom, verbonden aan de Erasmus Universiteit, kijkt met een brede glimlach om zich heen.

‘Heerlijk, hè? Je ziet hier alles: de schaal, de bedrijvigheid, de historie én de toekomst van Nederland.’ Zijn ogen gaan van een containerkraan naar een chemisch complex, van een enorm drijvend dok naar een cluster ingenieurskantoren aan de kade. ‘Hier zit alles bij elkaar, van product tot scholing. Alles heeft met elkaar te maken. Dat maakt deze plek uniek.’ Kuipers, geboren in Spijkenisse, kent de haven als zijn broekzak. Tijdens de tocht langs Pernis en de Botlek wijst hij voortdurend: ‘Daar is het oude Unilever-kantoor, waar de Magnum is bedacht. En dat strandje daar? Vroeger moesten zeelieden uit het buitenland er in quarantaine.’

‘De gemiddelde Nederlander heeft geen idee wat hier wordt gemaakt, laat staan hoe cruciaal dat is’

Leuke anekdotes, maar ze maskeren niet dat de industrie onder druk staat. Juist nu ze onmisbaar is voor de grote transities van deze tijd. ‘De gemiddelde Nederlander heeft geen idee wat hier wordt gemaakt, laat staan hoe cruciaal dat is,’ zegt Kuipers, terwijl we langs een rij glimmende opslagtanks varen. ‘De hele infrastructuur van ons land – riool, waterleiding, internet – rust op producten die hier worden vervaardigd. We praten via een scherm, zitten op kunststofstoelen, gebruiken afvalbakken: het begint allemaal hier. In wezen: wat wij elke dag gebruiken, wordt hier gemaakt.’

Drukke schepen in de Waalhaven, het kloppende hart van Rotterdam, Foto Rogier Bos

Drukke schepen in de Waalhaven, het kloppende hart van Rotterdam

Zonder de industrie ligt Nederland stil

Bij Pernis, waar de chemische industrie zich in volle breedte ontvouwt, gaat het over pvc – een van de bouwstenen van die onzichtbare infrastructuur. ‘Heel Nederland ligt ermee vol,’ zegt Kuipers. ‘Waterleidingen, kabelgoten, riolering.’

Niemand die daar beter over kan vertellen dan Rob van Melis, operations manager bij Shin-Etsu, producent van pvc, die we later spreken over dit onderwerp. Hij leidt twee grote fabrieken in de Botlek en Pernis. ‘Zonder onze producten bouw je geen huis, leg je geen riool aan en functioneert een ziekenhuis niet. Pvc bestaat voor 57 procent uit zout en is dus deels fossielvrij. Het gaat 50 tot 100 jaar mee en kan tot tien keer worden gerecycled.’

Maar ook bij Shin-Etsu is de realiteit hard. ‘De problemen zijn Europees,’ zegt Van Melis. ‘De maakindustrie heeft het zwaar, niet alleen in Nederland. In Duitsland sluiten etheenkrakers, in Frankrijk trekken investeerders zich terug. Mario Draghi zei het al: we moeten onze industrie beschermen in verband met onze strategische autonomie.’

Concurrentie die niet eerlijk speelt

Van Melis maakt zich er boos over dat Nederland er steeds een schepje bovenop doet qua prijs en qua regelgeving. ‘De elektriciteitskosten zijn hier twee keer zo hoog als in Duitsland en drie keer zo hoog als in Frankrijk. Niet vanwege productiekosten, maar vanwege belastingen. En dan krijg je de vraag: wil je dat je industrie in Europa kan concurreren? Of accepteer je dat het onhaalbaar wordt en zie je wel waar het schip strandt?’ Wat Shin-Etsu – en de industrie als geheel – vooral nodig heeft van de overheid? Vergunningen. Tempo. Ruimte om te investeren. Van Melis: ‘Maar vergunningstrajecten duren eindeloos lang. Stikstof legt het land plat. Nationale koppen maken het nóg moeilijker. Dan wordt het voor bedrijven echt lastig om hier iets van de grond te krijgen.’ En dat terwijl de kracht van de haven onder meer dat ‘ecosysteem’ is waar Shin-Etsu deel van uitmaakt. Via leidingen is het bedrijf verbonden met leveranciers en afnemers als Nobian, Huntsman en Shell. Van Melis: ‘Elke schakel telt. Valt er één weg, dan komt de rest onder druk.’

Waarom groene koplopers toch vertrekken

De afgelopen jaren verdwenen meerdere fabrieken – Indorama, Westlake, LyondellBasell – vaak juist bedrijven die vooropliepen met circulaire plannen en verduurzaming. Hun vertrek laat zien hoe kwetsbaar het ecosysteem is. Dat erkent Bart Kuipers ook, terwijl hij de reling vasthoudt om een foto te maken van een schip dat op z’n zijkant een felicitatie voor Max Verstappen heeft geschilderd. ‘Het zijn niet de achterblijvers die vertrekken, maar de koplopers,’ zegt hij. ‘Als we niets doen, vallen er meer schakels weg.’

10 banen voor de prijs van 1

Victor van der Chijs, voorzitter van ondernemersvereniging Deltalinqs, ziet die verschuiving ook. ‘We hebben hier alles in huis om de duurzame industriehub van Europa te zijn: de schaal, de ligging, de clusters, de verbindingen. Maar bedrijven haken af door beleid dat hen uit de markt prijst.’ Hij wijst, net als Van Melis, op de nationale CO₂-heffing, hogere nettarieven en extra energiebelastingen. ‘Die extra lasten zijn funest voor het investeringsklimaat.’ Volgens Van der Chijs raakt dit niet alleen de haven. ‘Elke baan in de chemie genereert tot wel tien banen daarbuiten. Denk aan aannemers, transporteurs, ingenieursbureaus. Het zijn hoogproductieve banen die je niet zomaar vervangt.’

En dan is er nog de geopolitieke dimensie. ‘De basisindustrie hier levert grondstoffen voor alles: van zonnepanelen tot medicijnen, van defensiemateriaal tot hightech. We spreken over strategische autonomie, maar zetten tegelijkertijd onze poorten open voor afhankelijkheid.’ De haveneconoom is het daarmee eens. Terwijl de watertaxi langs een herenhuis vaart – ‘Daar zit nu een stichting, geloof ik, maar dat was van een van de directeuren van de grote scheepswerf’ – peinst hij even. ‘Wat wij hier produceren, maakt ons als Europa strategisch zelfstandig. Dáár gaat het om: grip op onze eigen toekomst. Als dit wegvalt, geef je feitelijk de macht aan anderen – want dan heb je ze nodig.’

Vopak Terminal Botlek, waar industrie en haven samenkomen, Foto Rogier Bos

Vopak Terminal Botlek, waar industrie en haven samenkomen

De wethouder wil tempo, geen toespraken

Als het aan wethouder Robert Simons ligt, gebeurt dat niet. ‘We zijn misschien de armste stad van Nederland, maar wel een stad die wíl. En die haven is onze trots,’ aldus de havenwethouder. Hij somt op wat de gemeente allemaal doet: investeren in walstroom, circulaire pilots, innovatieprojecten. ‘We vragen bedrijven niet alleen om te vergroenen, we helpen ze ook. Maar we stuiten op grenzen. Vergunningen lopen vast door stikstof. De netcapaciteit zit vol. En het Rijk is traag met cruciale besluiten.’ Simons pleit voor crisismaatregelen voor groene projecten. ‘Wat ons nu tegenhoudt, is geen gebrek aan geld of wil, maar aan uitzicht. Bedrijven willen investeren, maar krijgen de ruimte niet.’

Het verhaal is volgens hem breder dan alleen economie. ‘Zonder industrie geen brede welvaart. Geen banen voor mbo’ers, geen werk voor ingenieurs, geen spin-off naar advocatuur, transport, consultancy. Als hier de boel stilvalt, verliest heel Nederland.’

Zonder chemie geen windmolens

Op de terugweg in de watertaxi wijst Kuipers naar een cluster van ingenieursbureaus. ‘Hier worden de kranen ontworpen die op zee windmolens plaatsen. Met drijvende ankers, hè. Hier zit de kennis, hier zit de innovatie.’ De industrie is ook niet alleen gebruiker van energie, benadrukt hij, maar ook wat de energietransitie mogelijk maakt. ‘Zonder staal, zonder kunststoffen, zonder chemie geen windmolen, geen warmtenet, geen batterij.’ Daar moeten we in blijven investeren, wil de haveneconoom maar zeggen. ‘De industrie is geen sta-in-de-weg. Ze ís de weg naar verduurzaming. Maar dan moet je het wel mogelijk maken.’

Volgens Van Melis is het tijd om van plan naar praktijk te gaan. ‘We praten veel, maar het is tijd om te handelen. Zet de nationale koppen stop, zorg voor betaalbare energie, versnel vergunningen.’ Het zijn simpele ingrepen die het verschil kunnen maken. ‘Volgens TNO kost het harmoniseren van energiebeleid met buurlanden een fractie van wat de schade is als bedrijven verdwijnen,’ zegt Van der Chijs (zie kader). ‘De keuze is niet tussen “niets doen” of “subsidies geven”. De keuze is: laten we een vitale sector bewust weglekken of behouden we onze industriële basis?’

‘Compensatie voor energieverschillen is noodzaak’De Nederlandse industrie betaalt structureel meer voor energie dan haar concurrenten in Duitsland, België en Frankrijk. Volgens TNO-econoom Johannes Bollen is dat grotendeels het gevolg van nationale beleidskeuzes. ‘Het verschil kan oplopen tot wel 50 euro per megawattuur voor elektriciteit. Voor bedrijven in energie-intensieve sectoren maakt dat het verschil tussen investeren of vertrekken.’
TNO berekende dat dit prijsverschil – bij ongewijzigd beleid – kan leiden tot een productiedaling van 7 tot 12 procent voor de industrie, en zelfs 11 tot 17 procent voor de chemie. Het bbp-verlies dat daarmee gepaard gaat, bedraagt 0,7 tot 1,0 procent in 2030. ‘Dat is meer dan zeven keer zo veel als wat nodig zou zijn om het energieverschil te compenseren,’ zegt Bollen.
Het punt van TNO is duidelijk: een eerlijk speelveld binnen Europa is niet alleen belangrijk voor bedrijven zelf, maar ook voor het maatschappelijk belang. ‘Als je klimaatdoelen op de goedkoopste manier wilt halen, moet je zorgen dat bedrijven daar kunnen produceren waar het efficiënt en innovatief kan. En dat is hier.’
Bollen wijst erop dat andere landen, zoals Duitsland, veel actiever compenseren voor EU-gerelateerde beleidskosten, zoals het emissiehandelssysteem. Nederland daarentegen schrapte regelingen als de volumecorrectie en de indirecte kostencompensatie (IKC), terwijl Brussel die tot 2030 toestaat. Een nieuwe regeling van 500 miljoen euro is volgens TNO ‘veel te beperkt’ en zou minstens moeten verdubbelen om effectief te zijn.‘
Compensatie is geen fossiele subsidie,’ benadrukt Bollen. ‘Het is een tijdelijke verzekering tegen industriële afbraak – en een voorwaarde om de transitie mogelijk te maken.’ Zonder die steun, waarschuwt hij, verplaatst de productie zich naar landen zonder klimaatbeleid. ‘Dan betalen we dubbel: economische krimp én klimaatverlies.’

Lees hier het volledige TNO-artikel: Compensatie energiekosten nodig voor concurrentievermogen industrie – ESB

Handig: de wekelijkse Forum-alert

Meld je aan voor de nieuwsbrief en ontvang de gratis updates.

chemische industrieenergiehavenhaven van rotterdamindustrieverduurzamen