3 DEC, 2025 • Opinie
Thorbeckelezing 2025: Ingrid Thijssen over de kracht van taal
Tijdens de Thorbeckelezing 2025 belichtte Ingrid Thijssen, voorzitter van VNO-NCW, hoe woorden het publieke debat vormen en waarom ondernemers essentieel zijn voor Nederland. Omdat haar boodschap te belangrijk is om beperkt te blijven tot de zaal, publiceren wij hier graag de volledige speech.
Dames en heren,
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het een eer vind om hier te staan. Voor het eerst iemand van buiten de politiek, als ik het goed begrepen heb. En dan ook nog de vertegenwoordiger van het Nederlandse bedrijfsleven. U weet wel: het grootkapitaal… De vervuilers… De graaiers… The dark side… De fascistenvrienden…
Dames en heren, ik dacht: laat ik een beetje luchtig beginnen vanavond. Dus met een greep uit de kwalificaties over ondernemend Nederland die ik de afgelopen jaren voorbij heb horen komen. Het thema van vanavond is tenslotte: woorden doen ertoe.
Negatieve frames en hun impact
Nu ben ik afkomstig uit het bedrijfsleven, dus waarschijnlijk ben ik gevoeliger voor dit soort taal dan anderen. Maar toch, als je er eenmaal op begint te letten, dan gaat die negatieve toon in het publieke debat je steeds vaker opvallen.
Soms tussen neus en lippen door. Zoals toen bekend werd dat ik volgend jaar overstap naar de publieke sector. Ik kreeg onder andere te horen: ‘Wat goed dat je niet je zakken gaat vullen in het bedrijfsleven…’
Ook interessant: ik heb me laten vertellen dat in een vwo-aardrijkskundeboek bedrijven worden beschreven als ‘sprinkhanen die de wereld leegroven’. Zo voeden wij dus onze kinderen op.
We zouden ze ook kunnen leren dat we zonder onze bedrijven onze publieke voorzieningen niet zouden kunnen betalen; dat bedrijven zorgen dat je een baan hebt zodat je een huis en je boodschappen kunt betalen; dat bedrijven zorgen dat je leert en je verder ontwikkelt; dat bedrijven de spullen maken en de diensten verzorgen die we elke dag gebruiken; en dat bedrijven onmisbaar zijn om de plaatselijke sportclub of de toneelvereniging financieel overeind te houden.
Maar goed, ik weet het, ik doe dit werk inmiddels al een tijdje. U denkt: ‘Een beetje lelijkheid, daar moeten bedrijven maar tegen kunnen.’ En natuurlijk, dat is ook zo – ze kunnen echt wel tegen een stootje.
En ik begrijp natuurlijk ook hoe het politieke en publieke debat nu eenmaal werkt. Dat onderhandelingen soms zo werken. En eerlijk gezegd: als vakbonden, ngo’s of politici weer eens een slimme taalvondst hebben gedaan, dan moet ik daar eigenlijk altijd om lachen.
Behalve trouwens toen geïnsinueerd werd dat werkgevers ‘fascistenvrienden’ zouden zijn. Dat ging me echt te ver.

Graaiflatie, overwinsten en fossiele subsidies
Laat ik nog een paar van die taalcreaties noemen die mooi gevonden zijn. Graaiflatie.Of overwinsten. Of: fossiele subsidies. Leuk gevonden, maar ze doen geen recht aan de werkelijkheid.
Graaiflatie, bijvoorbeeld. De lonen zijn inmiddels zo hard meegestegen dat ze de inflatie nu in de hand werken. Dat is trouwens ook niet goed voor je pensioen en je spaargeld. Wij noemen het inmiddels loonflatie.
‘Overwinsten’ dan, ook zo’n populair woord. Niet alleen op social media, of in de krant, ik heb het ook in sommige verkiezingsprogramma’s gezien. Het suggereert dat er veel te hoge marges worden gevraagd op producten en diensten, en dus dat die winst ‘over de rug van de consument’ verdiend is.
Maar zou het ook kunnen dat een ondernemer met een mooie winst gewoon heel goed werk heeft geleverd? Dat hij of zij nieuwe klanten heeft bereikt door perfecte service en een goede prijs-kwaliteitverhouding? Of door goed op de kosten te letten?
Het suggereert ook dat bedrijven hun winst niet goed besteden. Hoe weet je dat eigenlijk? Zou het ook kunnen dat winst wordt geïnvesteerd in bijvoorbeeld de verduurzaming van het bedrijf?
Waarom dan dat lelijke frame van over-winst? Trouwens, laten we niet vergeten: hoe meer winst bedrijven maken, hoe meer geld ze overmaken aan onze minister van Financiën. Goed voor onze Rijksbegroting.
Nog een heel fraai frame: ‘fossiele subsidies’, waar de vieze industrie verslaafd aan zou zijn. Allereerst: goed bedacht om het subsidies te noemen, want gratis geld… dat klinkt niet goed. Terwijl het hier gaat om regelingen die ervoor zorgen dat onze industrie kan concurreren met bedrijven in landen die dezelfde en meestal zelfs uitgebreidere regelingen hebben.
Moeten we van die fossiele subsidies af, zoals de bedenkers van dit frame alsmaar uitdragen? Ja, maar alleen op een intelligente manier, want anders spannen we slechts het paard achter de klimaatwagen – ten koste van onze autonomie en onze banen.
Wist u trouwens dat vrij recent nog een fossiele subsidie is geïntroduceerd? Dat is de verlaging van de accijnzen aan de pomp. Maar goed, daar hoor je natuurlijk niemand over.
Nederland geen lagelonenland
Nog één frame dan: Het beeld dat Nederland een lagelonenland zou zijn. Dat idee gaat inmiddels rond. Niet in de laatste plaats dankzij een paar creatieve geesten – ik vermoed dat er hier vanavond wel een paar in de zaal zijn.
Maar kom op: Nederland een lagelonenland?
Laten we kijken naar de feiten. Nederland heeft — na Luxemburg en Ierland — het hoogste minimumloon van heel Europa. Bovendien verdient slechts 3,5% van de mensen met een baan het minimumloon. De overige 96,5% verdient meer. Kortom: een lagelonenland? Daar klopt echt niets van.
Woorden beïnvloeden beleid en vertrouwen
Dames en heren: woorden doen ertoe. Beelden, frames doen ertoe. Taal doet iets met de manier waarop we naar de werkelijkheid kijken. Waarom zou je opkomen voor de vervuiler, de uitbuiter, de graaier? Hoe verkoop je dat aan je kiezers?
Al dit soort woorden hebben daarom uiteindelijk ook impact op het economische beleid dat door onze politici wordt gemaakt. En dan bedoel ik natuurlijk niet dat het leidt tot béter beleid…
Het meest sprekende voorbeeld daarvan is voor mij de verbouwing van het belastingplan twee jaar geleden. Ziet u de foto in de kranten nog voor u?
Een paar Tweede Kamerleden die samen achter een laptopje in de nachtelijke uurtjes wat ingrepen deden. Zonder enig inzicht in de dramatische consequenties daarvan voor onze bedrijven: van de grootste multinationals tot kleine, zeer innovatieve start-ups.
Wat denkt u dat zo’n actie van ons parlement doet met de vraag of je je bedrijf voort wilt zetten in Nederland? Wat denkt u dat dit doet met het vertrouwen dat bedrijven, groot en klein, hebben in de Nederlandse politiek?
De vrije val van ons investeringsklimaat
Ons investeringsklimaat is de afgelopen jaren in een vrije val geraakt. De randvoorwaarden om hier te investeren zijn niet meer op orde. We zien nu de gevolgen: de investeringen in Nederland drogen op. Geen nieuwe kantoren, fabrieken, laboratoria. Kortom: in de toekomst onvoldoende banen en onvoldoende belastinginkomsten om onze welvaart te behouden.
Ik zie het als voorzitter van VNO-NCW vanuit de praktijk, en ik maak me er zorgen over als voorzitter van VNO-NCW. Maar ik maak me minstens zoveel zorgen als moeder van mijn kinderen, en hopelijk ooit kleinkinderen.
Onlangs vroeg een jonge vrouw mij wat het voor haar zou betekenen wanneer Nederland de investeringen niet weer aan de praat krijgt. Ik heb geantwoord: dan heb je straks geen baan, of je hebt wel een baan maar je moet ontzettend beknibbelen.
Dames en heren, dit hebben we als land onszelf aangedaan. Met onverstandig beleid. En begrijp me goed: natuurlijk komt dat niet alleen door de manier waarop in Nederland over bedrijven wordt gesproken. Maar ik ben ervan overtuigd dat de negatieve sfeer hier wel mede de weg voor heeft vrijgemaakt.
Het goede nieuws is tegelijkertijd: we hebben het onszelf aangedaan! Dus we kunnen het ook zelf oplossen! En dat niet alleen, het ís ook oplosbaar!
Ik heb dit verhaal over ons investeringsklimaat de laatste tijd vaak verteld. Ik hoor dan wel eens dat ik niet zo moet mopperen. Want ondernemers zijn oplossers en ze zijn toch altijd optimistisch?
Realisme én optimisme zijn nodig
Ik begrijp heel goed dat het veel aantrekkelijker is om een positief verhaal te houden. Ik zou dat zelf ook veel aangenamer vinden, dat kan ik u wel vertellen.
Maar geforceerd optimisme bagatelliseert wat er werkelijk aan de hand is. Over de problemen past ons daarom realisme. Maar voor de oplossingen is wél degelijk optimisme nodig!
Of zoals een van de genomineerden van vanavond het zo treffend zegt: het kan wel! En aangezien het wél kan, ben ik in blijde verwachting van de agenda van D66 en het CDA voor een volgend kabinet, die vandaag over 16 dagen verschijnt!
Het bedrijfsleven mag kritisch zijn, maar ook helder
Laat ik helder zijn: ik wil vanavond niet suggereren dat lelijke woorden over het bedrijfsleven alleen maar ontstaan omdat vakbonden, ngo’s of politici daar belang bij hebben. Het bedrijfsleven geeft er zelf ook vaak genoeg aanleiding toe. Er gaan zeker ook dingen mis; er kunnen en moeten zeker zaken beter. Je mag kritisch op ze zijn, je mag bedrijven scherp houden en je mag verwachten dat ze mens en milieu niet beschadigen. Bedrijven hebben een grote verantwoordelijkheid en ze moeten ook verantwoordelijkheid durven afleggen in het publieke debat.
Misschien — bedacht ik me, nu we het vanavond toch over taal hebben — zit een deel van het probleem ook wel in de woorden die bedrijven zélf gebruiken.
Economisch jargon en ondernemerstaal staan de verbinding met de rest van de samenleving soms in de weg. Ze zijn vaak abstract en onbegrijpelijk.
Wat dacht u van termen als ‘business case’, JLOI, MoU, carbon leakage, triple of inmiddels zelfs quadruple helix — ja, wij van het bedrijfsleven houden ook erg van Engelse termen…
Maar ook onze Nederlandse termen zijn niet meteen goed te begrijpen. Want wat bedoelen we eigenlijk met woorden als ‘verdienvermogen’ of ‘investeren’? Denk even aan die jonge vrouw die mij vroeg wat het eigenlijk voor háár betekent wanneer er niet meer geïnvesteerd wordt in Nederland.
Daar ligt een uitdaging, want de betekenis van dit soort termen is vaak makkelijk uit te leggen.
Ik zal niet alle termen die ik net noemde met u doornemen. Maar laten we beginnen bij ‘business case’. Waarschijnlijk hoef ik het in deze zaal niet uit te leggen, maar het betekent niets anders dan dat een plan ‘uit kan’: als je ergens geld in steekt, dan moet dat terug te verdienen zijn. En een ondernemer of CEO kijkt daar echt niet anders naar dan u en ik.
Ook wij maken thuis die afweging, bijvoorbeeld aan de keukentafel wanneer we praten over het aanschaffen van zonnepanelen:
• Wat betaal ik voor die aanschaf?
• Hoeveel gaat mijn energierekening dan omlaag?
• En hoeveel jaar duurt het voordat ik de aanschafkosten heb terugverdiend?
Dan het woord investeren. Dat is gewoon het bouwen van een nieuw kantoor, een nieuw laboratorium of een nieuwe fabriek; het aanleggen van een duurzame energievoorziening voor je bedrijf; of het aanschaffen van een nieuwe machine. Een ondernemer betaalt dat met eigen geld of met geleend geld — en dus moet dat geld weer terugverdiend of terugbetaald kunnen worden. Anders begin je er niet aan. En daarom moet die businesscase waar ik het net over had kloppen.
Het belang van florerende bedrijven voor ons allemaal
En als het gaat om het verdienvermogen van ons land, dan hebben we het er gewoon over dat we hier voldoende bedrijven moeten hebben waar het ook nog eens voldoende goed mee gaat. Want alleen dan betalen ze belasting, en alleen dan zorgen ze voor de banen waarmee Nederlanders hun geld verdienen en hun belasting betalen. En van al die belastinginkomsten betalen we met elkaar vervolgens weer onze agenten, leraren, verplegers en soldaten. En trouwens: ook onze politici.
Ophouden met die abstracte en onbegrijpelijke taal dus, als bedrijfsleven. Want woorden zijn belangrijk. Beslissingen van bedrijven, maar ook meer in het algemeen het belang van voldoende en florerende bedrijven voor onze samenleving, moeten we goed en eenvoudig verwoorden. Al was het maar omdat economie heel ver weg is van de keukentafel.
Afsluiting: Woorden doen ertoe
Dames en heren, ik rond af.
Woorden doen ertoe. Dat geldt voor de manier waarop we over ons bedrijfsleven praten en ook voor de manier waarop we over politici praten. Als elke dag negatieve woorden over politici de samenleving indruppelen, ontstaat vruchtbare grond voor wantrouwen. Als elke dag negatieve woorden over het bedrijfsleven de samenleving indruppelen, ontstaat vruchtbare grond voor onverstandig beleid.
Terwijl we straks een groot probleem hebben als er niet genoeg banen en niet genoeg belastinginkomsten zijn.
Op deze avond van de welsprekendheid doe ik dus een dringende oproep aan ons allemaal. We mogen het bedrijfsleven heel scherp houden en kritisch bevragen. Op ze mopperen mag best, als dat gerechtvaardigd is. Daar kunnen ondernemers trouwens vaak veel beter tegen dan politici.
Maar laten we wel steeds het héle verhaal vertellen. Want we moeten ook goed beseffen hoe groot de waarde is die ondernemers en bedrijven elke dag weer toevoegen aan onze samenleving.
Want alleen als we dat scherp blijven zien én met z’n allen uitdragen, kan draagvlak ontstaan voor de maatregelen die nodig zijn om morgen en overmorgen het geld voor Nederland te blijven verdienen.
Voor de portemonnee van onze kinderen en kleinkinderen. Maar ook om als samenleving de belastinginkomsten te houden waarmee we onze leraren, agenten, verpleegkundigen, soldaten én politici kunnen blijven betalen. Niet alleen nu, maar ook over twintig of dertig jaar. Want dat is wat er op dit moment echt op het spel staat.
Dank u wel.