Symboolpolitiek Rijksschoonmakers blijft dure grap

12-02-2015

Het lijkt zo'’n nobel streven, het oprichten van de Rijksschoonmaakorganisatie. De schoonmakers worden nu gewone collega’s van de Rijksoverheid, jubelt het kabinet. Interessante gedachte. De overheid, die nul ervaring heeft met schoonmaakwerkzaamheden, gaat miljoenen uitgeven aan een tak van sport die het bedrijfsleven prima zelf kan uitvoeren. Uiteindelijk is het dan de belastingbetaler die gaat opdraaien voor deze enorme verhoging van de maatschappelijke kosten.

Niet dat de schoonmakers daarmee een cent extra gaan verdienen of wat vakantiedagen erbij krijgen. In 2020 moeten er 2.000 schoonmakers voor de overheid werken, tegen precies dezelfde arbeidsvoorwaarden als voorheen. Dat is een bijzonder inefficiënte operatie en neigt naar politieke prestige. Schoonmakers krijgen hiermee ook niet meer vastigheid. Zoals voorzitter van de schoonmaakbranche Hans Simons al eerder zei, 80 tot 90 procent van de schoonmakers werkt nu al in vaste dienst.

Het kabinet rechtvaardigt nu de oprichting van een Rijksschoonmaakbedrijf vanuit de ambitie dat werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt er qua arbeidsvoorwaarden alleen op vooruit gaan als het Rijk hen zelf in dienst neemt. Dat is nu niet het geval, maar dan nog zou dat ook via minder verstorende manieren kunnen worden bereikt. Beter is om ondernemers via slim inkoopbeleid de kans te bieden om alternatieven aan te dragen, bijvoorbeeld door sociaal opdrachtnemerschap.

Bij het inbesteden van diensten zou de overheid juist moeten aantonen dat dit leidt tot een betere verhouding tussen kwaliteit en prijs en dus een betere besteding van publieke middelen. In het geval van deze Rijksschoonmaakorganisatie gaat die vlag niet op. Zelfs minister Blok erkende de evidente voordelen van uitvoering van schoonmaakwerkzaamheden door het bedrijfsleven vanwege de geringe ervaring van de overheid en daardoor de oplopende kosten. En dat allemaal om een probleem op te lossen dat niet bestaat.