Bolsius kaarsenfabriek

10-12-2015

Onder toeziend oog van eigenaar Antonius Bolsius (met bolhoed en cape) liggen stukjes bijenwas op lange tafels in het zonnetje te bleken. Bijenwasblekerij Bolsius haalt de was uit honingraten van imkers uit de buurt om er ‘waskoekjes’ van te maken: blokjes die gebruikt worden voor het maken van kaarsen. In kleine smeltketels wordt de was boven een houtvuur gesmolten en gezuiverd. En vervolgens met een pers tot dunne platen gewalst die weer in linten worden gesneden. In het voorjaar liggen ze buiten op de lange tafels om een paar weken lang zoveel mogelijk zon op te vangen. In de winter verhuizen de werkzaamheden naar de kassen. De gebleekte was wordt opnieuw gesmolten en met een pollepel in ronde tinnen bakjes gegoten. Deze waskoekjes worden vooral geleverd aan kosters die zelf kaarsen maken voor de eredienst.

Antonius Bolsius begint rond 1870 eerst nog uit liefhebberij met het bleken van bijenwas. Eerst in de tuin van zijn ouders, maar al snelverhuist zijn blekerij naar een geschikter stuk grond van zijn oom. Rond 1920 worden er op de blekerij ook kerkkaarsen gemaakt. De gewone man kan de dure waskaarsen niet betalen. Dat verandert met de komst van goedkopere kant-en-klare bijenwas.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog stagneert de aanvoer van grondstoffen voor de was- en kaarsenproductie. Om zoveel mogelijk werknemers uit Duitsland te houden gaat Bolsius gipsen beeldjes maken. Wie in die dagen door de straten van Schijndel loopt, ziet in bijna elk huis een beeldje van Maria of vissersweduwe Kniertje voor het raam staan.

Dit artikel komt uit de print Forum