10 OKT, 2025
Voorhang Ontwerpbesluit implementatie richtlijn duur-zaamheidsrapportage
Geachte leden van de commissie voor Justitie en Veiligheid en de commissie voor Financiën,
Op dit moment hangt het Ontwerpbesluit implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportage voor bij uw Kamer waarbij u tot maandag 13 oktober a.s. heeft om in het kader van de voorhangprocedure nadere vragen te stellen over het Ontwerpbesluit.
Graag willen wij, de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA), de Vereniging Effecten Uitgevende Ondernemingen (VEUO) en VNO-NCW, enkele vragen bij u onder de aandacht brengen die leven binnen onze achterbannen.
In februari van dit jaar hebben wij bij de Tweede Kamer reeds aandacht gevraagd voor de problemen die ontstaan wanneer de Wet implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering en het daarbij behorende Besluit met terugwerkende kracht worden ingevoerd. Helaas zijn onze zorgen tot op heden niet weggenomen en blijkt de regering nog steeds voornemens terugwerkende kracht toe te passen tot 1 januari 2024.
Wij realiseren ons dat de richtlijn bepaalt dat zij (voor sommige ondernemingen) ziet op boekjaren vanaf 1 januari 2024, en dat deze richtlijn geïmplementeerd dient te worden. Doordat de implementatiedeadline van juli 2024 ruimschoots niet is gehaald, ontstaan hier echter problemen door de terugwerkende kracht. Wij noemen er enkele:
- Ondernemingen hebben veelal vrijwillig een duurzaamheidsverslag gepubliceerd over boekjaar 2024. Afhankelijk van hoe zij daaraan invulling hebben gegeven voldoet dit verslag straks mogelijk formeel met terugwerkende kracht niet aan de wet, terwijl het technisch niet mogelijk of zeer moeilijk is om het verslag nog aan te passen. Ook indien ondernemingen uiteindelijk tot de conclusie komen dat het verslag niet aangepast behoeft te worden, leidt de terugwerkende kracht tot hoge kosten voor (bijvoorbeeld juridisch of ander) advies, en interne inspanningen die zich dan niet kunnen richten op bijvoorbeeld het voorbereiden van het rapport over 2025. Ook ontstaan er technische vragen rondom bijvoorbeeld de jaarrekeningcontrole door de accountant, de verhouding tot gebeurtenissen na balansdatum enzovoort.
- Ondernemingen hebben veelal vrijwillig een assurance-oordeel van een accountant verkregen op hun duurzaamheidsverslag. Deze assurance-verklaring heeft een andere grondslag en status naargelang het een vrijwillige of door de wet (met terugwerkende kracht) vereiste assurance-opdracht betreft. Ook zijn er andere formele vraagstukken waar accountants tegenaan lopen. We noemen er enkele:
- Op het moment van uitvoeren van de assurance-opdracht had de accountant nog geen aantekening voor het verrichten van assurance-onderzoeken van de duurzaamheidsrapportering in het accountantsregister omdat deze aantekening pas na inwerkingtreding van de wet kan worden opgenomen in het accountantsregister;
- Accountants zijn nog niet aangemeld bij de Autoriteit Financiële Markten voor het verrichten van assurance-onderzoek van duurzaamheidsrapportering;
- Accountants zijn niet altijd benoemd door de AV voor het assurance-onderzoek;
- Accountantsorganisaties kunnen pas na invoering van het Besluit assurance-onderzoek duurzaamheidsrapportering de finale aanpassingen aan het kwali-teitsbeheersingssysteem uitvoeren;
- Als bij de accountant bekend is dat een organisatie met terugwerkende kracht niet aan alle verplichtingen heeft voldaan, is sprake van niet-naleving van weten regelgeving. Een accountant is volgens de gedrags- en beroepsregels verplicht daarop te handelen. Dit leidt tot aanvullende werkzaamheden en veel juridische afwegingen, en daardoor tot veel additionele administratieve lasten voor ondernemingen en de accountant.
- Hoewel de AFM naar verwachting niet zal handhaven op technische problemen die ontstaan door terugwerkende kracht – en zulke handhaving ook op gespannen voet zal staan met het legaliteitsbeginsel – bestaat daarnaast de kans op privaatrechtelijke handhaving door belanghebbenden jegens ondernemingen of accountants via bijvoorbeeld de jaarrekeningprocedure of andere juridische instrumenten.
- Beursgenoteerde ondernemingen moeten onder art. 5:25c van de Wft een verklaring afleggen dat hun verslaggeving aan bepaalde wettelijke vereisten voldoet. Zij hebben veelal – omdat dat niet kon omdat de relevante wetgeving niet was geïmplementeerd – deze verklaring niet aangepast aan de CSRD, terwijl dit straks met terugwerkende kracht wel zou moeten.
Gelet op het voorgaande hebben wij de volgende vragen bij het voorgehangen Ontwerpbe-sluit:
- Is het mogelijk, gelet op de onwenselijke gevolgen van de terugwerkende kracht, het Besluit te laten zien op boekjaren vanaf 2025, zoals ook in een aantal andere Europese landen (waaronder Duitsland) het geval is?
- Is het mogelijk de CSRD weliswaar met terugwerkende kracht te implementeren, maar daarbij een bepaling van overgangsrecht op te nemen op grond waarvan de verplichtingen niet zien op bestuursverslagen en assurance-verklaringen die reeds opgemaakt en gepubliceerd zijn? Bij de (ook te laat) geïmplementeerde Mobiliteitsrichtlijn (Richtlijn (EU) 2019/2121) is voor een vergelijkbare oplossing gekozen door te bepalen dat de bepalingen in de implementatiewetgeving niet golden voor, kort gezegd, reeds gedeponeerde fusievoorstellen (zie artikel IIA Wet implementatie richtlijn grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen). Zo’n bepaling zou in de Wet implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering kunnen worden opgenomen en als volgt kunnen luiden:
“De vóór het tijdstip van plaatsing in het Staatsblad van deze wet geldende wet- en regelgeving, waaronder mede begrepen de Wet toezicht accountantsorganisaties, de Wet toezicht op het accountantsberoep, de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur, blijven van toepassing op voor dat tijdstip overeenkomstig art. 2:394 Burgerlijk Wetboek of art. 5:25c Wet financieel toezicht openbaar gemaakte of verkrijgbaar gestelde informatie, en werkzaamheden die daarmee verband houden.”
- Is het mogelijk in de toelichting op de regeling op te nemen dat hoewel de regeling spreekt van boekjaren vanaf 1 januari 2024, dit niet met terugwerkende kracht toegepast zal worden?
- Is het mogelijk in ieder geval in de toelichting op te nemen dat al uitgebrachte verslagen
over boekjaar 2024, al uitgebrachte assurance-verklaringen over boekjaar 2024, en al uitgebrachte “art. 5:25c Wft”-verklaringen over boekjaar 2024, niet aangepast hoeven worden?
Wij hopen dat u onze mening deelt dat vanuit de voorspelbaarheid van wet- en regelgeving door de Nederlandse wetgever het toekennen van terugwerkende kracht zeer onwenselijk is en mocht dat onverhoopt toch het geval worden de te verwachten knelpunten te mitigeren. Wij deden daarvoor enkele suggesties. Dit zal ook bijdragen bij aan het voorkomen van onnodige regeldruk op ondernemingen en accountants.
Wij hechten er tot slot aan erop te wijzen dat de CSRD ook nu nog niet geïmplementeerd is in Nederland. De minister heeft aangegeven dat het Besluit en de Wet gelijktijdig in werking zullen treden, waarbij geldt dat het Wetsvoorstel nog aanhangig is in uw Kamer. De kans is daarom reëel dat ook ten aanzien van boekjaar 2025 sprake zal zijn van terugwerkende kracht en dat daar dezelfde vragen zullen spelen. De hierboven onder punt (2) genoemde oplossing bij wijze van een overgangsbepaling zou ook deze problemen oplossen.
Hoogachtend,
Kris Douma
Voorzitter Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA)
Reinier Kleipool,
Algemeen secretaris Vereniging Effecten Uitgevende Ondernemingen (VEUO)
Willemien Bosch
Directeur Beleid VNO-NCW