30 SEP, 2022 • 22-121284
Consultatie wetswijzing Waterschapswet en Waterwet, brief aan het DG Water en Bodem van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Geachte dames en heren,
Graag reageren wij op uw uitnodiging om commentaar te leveren op de voorgenomen wetswijziging van de Waterschapswet en Waterwet zoals deze op 4 augustus jl. via internetconsultatie is voorgelegd.
Beoordeling van het voorstel
In de toelichting bij de consultatie geeft u aan dat waterschappen door de wijzigingen beter kunnen inspelen op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatopwarming, de circulaire economie, de energietransitie en veranderingen in het eigen waterschap. De wijziging regelt ook dat Rijkswaterstaat en waterschappen geen schadelijke stoffen meer hoeven te gebruiken bij het meten van de vervuiling in afvalwater. Op deze punten kunnen wij ons – net als de Koninklijke Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) – vinden in de voorstellen en steunen wij de doelen die daarmee worden beoogd.
Dat geldt echter niet voor het onderdeel “tariefdifferentiatie gebouwd”. Onze bezwaren tegen dat onderdeel gaven wij al eerder aan¹, deze gelden nog steeds. Namens de leden van VNO-NCW en MKB-Nederland geven wij daarom graag gehoor aan uw oproep om specifiek op dit onderdeel van het voorstel te reageren.
Ons kernbezwaar is dat de voorgenomen tariefdifferentiatie betekent dat bedrijven (eigenaren van niet-woningen) in vergelijking tot woningeigenaren een hoger tarief voor de watersysteemheffing opgelegd kunnen krijgen dan op basis van de WOZ-waarde aan de orde zou zijn.² Elk waterschap kan het gewenste verschil in tarief zelf vaststellen, zij het dat hier wel een maximum aan is verbonden.³
Om verschillende redenen vinden wij deze tariefdifferentiatie fundamenteel onjuist en de financiële lastenverzwaring die daaruit (potentieel) voortvloeit voor (mkb-) ondernemers onredelijk en onevenwichtig. Bovendien kan het voorstel leiden tot willekeur en rechtsongelijkheid. Wij lichten dat hieronder puntsgewijs toe.
- Voorstel past profijtbeginsel onjuist toe
In de Memorie van Toelichting wordt de tariefdifferentiatie beschreven als een ‘betere toepassing van het profijtbeginsel’. Daarbij wordt aangegeven dat het hanteren van waarde als relevant gegeven voor de kostentoedeling niet geschikt is, omdat het profijt bij waterschapvoorzieningen er niet goed mee wordt uitgedrukt. Deze redenering delen wij niet, immers: hoe hoger de waarde, hoe groter ook het belang van de eigenaar bij bescherming door goed waterbeheer. Dat pleit er ons inziens voor het tarief wél te blijven koppelen aan de waarde zoals ook nu het geval is. Juist door de koppeling los te laten ontstaat een ongelijkmatige lastenverdeling en daarmee een inbreuk op het profijtbeginsel. Ons is ook niet duidelijk waarom deze, tamelijke willekeurige vormgeving, een betere toepassing is van het profijtbeginsel. Dit wordt gedeeld door onderzoeker dr. C. Houben van de Rijksuniversiteit Groningen.4 Met betrekking tot de toepassing van het profijtbeginsel vinden wij het voorstel dus fundamenteel onjuist.
- Bedrijven betalen de rekening van woningeigenaren
Hoe meer de waarde van woningen stijgt ten opzichte van de waarde van niet-woningen, des te hoger mag ook het opslagpercentage op het tarief voor niet-woningen zijn. Bedrijven kunnen dus te maken krijgen met een (zeer hoge) opslag op het tarief, ook of juist als de waardeontwikkeling van hun vastgoed niet zo snel stijgt. De financiële gevolgen van de ‘tariefdifferentiatie gebouwd’ zijn bovendien niet meegenomen in paragraaf 11 van de Memorie van Toelichting. Er is alleen een getallenvoorbeeld opgenomen in paragraaf 3.1.7. De financiële consequenties en mogelijke verschuiving van lasten is daardoor onvoldoende inzichtelijk gemaakt, maar vast staat dat ondernemers in feite (een deel van) de rekening van woningeigenaren betalen. Dat effect vinden wij onredelijk.
- Een kleine groep vangt de lasten van een omvangrijke groep op, de impact is daarmee onevenredig
Het aantal woningen verhoudt zich tot het aantal niet-woningen als 87%:13%.5 Een verschuiving van de lasten van woningeigenaren naar bedrijven betekent daardoor ook dat de last over veel minder eigenaren wordt verdeeld. De kleine groep ondernemers vangt een – in euro’s gelijkblijvende – last van een omvangrijke andere groep op. Berekeningen in lijn met de voorbeelden uit de Memorie van Toelichting laten zien dat een verlaging van € 1 heffing per jaar voor woningeigenaren leidt tot bijna € 35 extra heffing bij een groothandel en tot € 175 extra heffing bij een productiebedrijf van voedingsmiddelen. Zonder tariefdifferentiatie is dus een veel kleinere tariefsverhoging nodig om de extra kosten van de waterschappen te dekken, omdat deze door een veel grotere groep wordt gedragen. De ontwikkeling in het tarief is bovendien onvoorspelbaar en kan per waterschap verschillen. Om die redenen vinden wij het voorstel onevenwichtig.
- Gekozen tijdstip is willekeurig
Als peiljaar voor de waardeontwikkelingen wordt gekozen voor 1 januari van het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet. Dit is een willekeurig moment in de tijd, waarvan de vraag is waarom de waarden op dat moment een reële startwaarde zouden zijn. De vaste peildatum zorgt ook voor cumulatie van het verschil door de jaren heen: het verschil in tarief kan dus over 10 jaar zeer aanzienlijk zijn en over 20 jaar nog groter. Ook de keuzevrijheid van waterschappen om de tariefdifferentiatie al dan niet door te voeren en de mate waarin zij dat doen leidt tot willekeur, verschillen per waterschap en (dus) mogelijk rechtsongelijkheid; gelijke gevallen kunnen immers ongelijk worden behandeld.
- Systeem wordt ingewikkeld en intransparant
Het onderdeel tariefdifferentiatie maakt de heffing aanzienlijk ingewikkelder en ook minder transparant. Dit is onnodig: het huidige systeem kan de verdeling van de extra lasten prima opvangen op basis van een verdeling aan de hand van de WOZ-waarden.
Verzoek
Gelet op bovenstaande verzoeken wij u het onderdeel ‘tariefdifferentiatie gebouwd’ uit het voorstel te schrappen, zodat de bestaande regeling op dit punt geldend blijft.
Met vriendelijke groet,
Drs. T.R.A. Grosfeld
Teammanager EOI
¹ Zie onze brief aan de Vaste Commissie voor Infrastructuur en Waterstaat d.d. 8 juni 2021, briefnummer 21/10.202/K/Ha en onze brief aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 17 november 2021, briefnummer 21-120759. Overigens is deze eerdere inbreng ook onvoldoende weergegeven in paragraaf 13 van de Memorie van Toelichting.
² Wij veronderstellen hier en in de rest van deze brief dat de waarde van woningen sneller stijgt dan die van niet-woningen.
³ Het verschil in WOZ-waardeontwikkeling tussen woningen en niet-woningen gerekend vanaf de peildatum bepaalt namelijk het maximale verschil in tarief. Als woningen in het betreffende gebied van het waterschap in het eerste jaar na de peildatum 6% sneller in waarde zijn gestegen dan niet-woningen in dat gebied, mag het tarief voor niet-woningen in dat jaar door het betreffende waterschap volgens het voorstel 6% hoger worden vastgesteld dan het tarief voor woningen. Neemt het verschil het jaar daarna toe tot 9% dan bepaalt dat percentage het maximale verschil in tarief in het tweede jaar. Overigens lijken in het wetsvoorstel de teller en de noemer van de verhoudingsbreuk in omgekeerde volgorde genoemd te zijn. Ook gelet op het getallenvoorbeeld in de Memorie van Toelichting gaan wij er van uit dat de waardeontwikkeling van woningen moet worden gedeeld door de waardeontwikkeling van niet-woningen en niet andersom.
4 ‘Uitdagingen waterschap ook uitdaging voor financiering’, Toekomst van de waterschappen, onder het kopje ‘Twijfels’, 12 augustus 2022.
5 Cijfers voor het jaar 2021 op basis van CBS Statline ‘Voorraad woningen en niet-woningen’, 18 augustus 2022.